Op de benedenverdieping van een vakwerkhuisje in Trier is een schuifraam geopend. Onder de rode gloed van de kerstversiering die nog boven het raam hangt nemen een vrouw en een man de tijd om hun zelfgemaakte worstjes regelmatig een stukje verder over de grillplaat te schuiven. Langzaam maar zeker krijgen de worsten een krokant vel en een bruin kleurtje. Wanneer het moment daar is laat de man met een tang een portie met gewürztraminer gestoofde zuurkool glijden in een broodje met een harde korst. De vrouw legt de nog sissende worst er op, samen met een lik scherpe mosterd en vouwt er een vetvrij papiertje omheen. Ik krijg het broodje aangereikt en zet er zo snel ik kan mijn tanden in. Na het knakkende geluid voel ik het eerste loeihete, ziltige spoortje worstenvet in mijn mond branden. De scherpe korst van het broodje snijdt in mijn gehemelte, en mijn tong en wang ontmoeten de smaak en het gevoel van gekruide zuurkool. Dan blaast de mosterd een dot pittige stoom door mijn neus en maakt de mix van pijn en genot mijn ogen wazig. Ik wurm mezelf uit de rij en lees in de ogen van de vrouw achter me: wanneer-denk-jij-plaats-te-gaan-maken?
Jeroen Vesters, eigenaar/chef van Restaurant Vesters