‘Eerlijk zullen we alles delen, suikergoed en marsepein’, zingen we enthousiast in ‘Zie de maan schijnt door de bomen’. Nu Sinterklaas weer in het land is, is ook de tijd van snoep- en strooigoed weer aangebroken. Maar wat heeft maïs met deze zoetigheid te maken?
Chocoladepepernoten, marsepeinen aardappeltjes, schuimpjes: je kunt het eigenlijk nooit bij eentje houden. Handenvol, soms zelfs zakkenvol, van de zoete lekkernijen verdwijnen in een mum van tijd in onze gulzige monden. We hebben als mens nu eenmaal een smaakvoorkeur voor zoet, zout en vet eten. En dat er suiker in snoepgoed zit, zal niemand verbazen. Maar wat waarschijnlijk niet veel mensen weten, is dat we in Nederland naar schatting maar liefst 32 kilo suiker per persoon per jaar consumeren[1]. Grotendeels krijgen we dit binnen via producten waarin levensmiddelenfabrikanten suiker hebben verwerkt.
Zoethoudertje
Bekijk je de productinformatie op de verpakking van het snoepgoed wat nauwkeuriger, dan is er één ingrediënt opvallend vaak aanwezig: glucose-fructosestroop. Je komt het ook tegen onder andere namen als glucose-fructosesiroop, glucosesiroop of fructosesiroop. Maar wat is dat eigenlijk? Het is een suikerstroop die via een chemisch proces gewonnen wordt uit maïs, en een populair zoetmiddel omdat het goedkoop en lang houdbaar is. Vooral in de Verenigde Staten is high fructose corn syrup (HFCS) alomtegenwoordig in voedingsproducten en, net als hier, behoorlijk omstreden. Het bevat in de VS namelijk een nog hoger gehalte fructose dan in Europa en wordt in verband gebracht met diabetes, hoge bloeddruk, overgewicht en andere gezondheidsklachten.
Duizenden jaren geleden
Niet voor niets wordt glucose-fructosestroop in steeds meer voedingsmiddelen gebruikt. Er is wereldwijd een enorme maïsproductie en daar wordt logischerwijs een bestemming voor gezocht. Wie had ooit gedacht dat maïs een van onze belangrijkste graansoorten zou worden? Het werd duizenden jaren geleden al gegeten door de Inca’s, Maya’s en de Azteken in Midden-Amerika. De naam maïs komt uit het Taíno, de taal van de Arawak-Indianen, en het is een van de gewassen die voor het eerst in de Oude Wereld (Europa, Afrika en Azië) geïntroduceerd werden na de ontdekking van Amerika door Columbus in 1492. Zijn ontdekkingsreis leidde tot een grootschalige uitwisseling van landbouwrassen, dieren en culturen, maar ook ziekten, met de Nieuwe Wereld (Noord- en Zuid-Amerika).
De Columbiaanse uitwisseling
Deze zogeheten Columbiaanse uitwisseling was een belangrijk historisch fenomeen en heeft nog tot en met vandaag grote invloed op ons eten. Voedsel dat mensen voorheen niet kenden is inmiddels ingelijfd en het is bijna niet meer voor te stellen dat ze ooit zonder bepaalde ingrediënten hebben gekookt. Zo associëren we tomaten nu bijna automatisch met Italiaanse gerechten, en waar zou de Nederlandse keuken zijn zonder de aardappel? De term ‘Columbian exchange’ werd voor het eerst gebruikt door de Amerikaanse historicus Alfred W. Crosby [2] in 1972. Dat het nog steeds interessant studiemateriaal is, blijkt ook uit de recente publicatie van de Amerikaanse journalist en schrijver Charles C. Mann[3]. Hij ziet 1493, het jaar waarin Columbus terugkeerde van zijn eerste bezoek aan Amerika, als startpunt van de mondialisering en globalisering die nog steeds aan de gang is.
Veredelde maïs
Terug naar de maïs. Maïs werd door de oorspronkelijke bewoners van Midden-Amerika al veredeld tot grotere, voedzamere kolven. Ze selecteerden steeds de beste, lekkerste en grootste om de maïs mee voort te planten. Waarschijnlijk zijn ze ooit begonnen met de teosinte, een klein grasplantje. Columbus nam de plant mee naar Spanje waar het gewas goed gedijde. Voor het koudere klimaat hebben de Europeanen de maïs zelf verder veredeld waarna de plant het er ook steeds beter ging doen. Alleen de suikermaïs, met zijn zoete, gele korrels, is geschikt om te eten. Wat je in Nederland vooral langs de weg ziet staan, vaak velden vol, is snijmaïs dat wordt gebruikt als veevoer in de rundveehouderij. Dus niet alleen de mens krijgt maïs in een of andere vorm binnen, ook dieren ontkomen er niet meer aan.
Patent op zaden
Hoewel er dus ook in vroegere tijden al veredeld werd, is er over genetisch gemodificeerde maïs tegenwoordig veel discussie. Veredelingsbedrijven hebben inmiddels een hele reeks genetisch gemodificeerde rassen gekweekt, die vaak ook resistent zijn gemaakt tegen bepaalde onkruidverdelgers. Grote bedrijven als het Amerikaanse Monsanto hebben een monopoliepositie verworven, waardoor maïsproducenten sterk afhankelijk gemaakt worden. In 2012 was Monsanto de grootste leverancier ter wereld van zaden. Hun manier van winst maken door zaden te patenteren botst met de wens van boeren om zaden te kunnen bewaren, her te gebruiken of te delen. Het patenteren van zaden wordt door tegenstanders gezien als een gevaar voor de biodiversiteit.
Wereldveroveraar
Kritische geluiden waren er ook al een aantal jaar geleden van journalist Michael Pollan in de bestseller The Omnivore’s Dilemma[4]. Hij stelde zichzelf de simpele vraag ‘Waar komt het eten op ons bord vandaan?’. Deze vraag liet zich echter niet zo simpel beantwoorden, en Pollan wijdde een heel hoofdstuk aan de rol van maïs in onze huidige voedselindustrie. Meer dan een kwart van de producten in de Amerikaanse supermarkt bevat maïs in een of andere vorm. Ondanks de kritiek blijft de productie van maïs stijgen. Zo verwacht het Duitse Maïscomité (DMK) dat de maïsproductie van het noordelijk halfrond in 2013 en van het zuidelijk halfrond in 2014 tussen de 945 en 965 miljoen ton komt te liggen[5]. Dit is een stijging van tien procent ten opzichte van het vorige seizoen. De productie neemt toe door grotere oogsten in de VS, Canada, Europa, China en Oekraïne. In Europa wordt acht miljoen ton meer geoogst waarmee het totaal op 66,2 miljoen ton komt. We kunnen dus inmiddels spreken van een heuse invasie; maïs heeft de wereld veroverd.
[2] Alfred W. Crosby: The Columbian Exchange: Biological and Cultural Consequences of 1492. Greenwood Press, 1972
[3] Charles C. Mann: 1493- Hoe de wereld zich ontwikkelde na de ontdekking van Amerika. Nieuw Amsterdam Uitgevers, 2011
[4] Michael Pollan: The Omnivore’s Dilemma- The search for a perfect meal in a fast-food world. Bloomsbury Publishing PLC, 2006